Bloeddrukmeting
Een aantal ziekten van hond en kat, die vooral op oudere leeftijd ontstaan, kunnen leiden tot een verhoging van de bloeddruk met alle negatieve gevolgen van dien. Zo kan een verhoogde bloeddruk leiden tot complicaties van de ziekte, maar het is ook mogelijk dat de verhoogde bloeddruk het primaire ziekteproces versnelt of verergert. Naast een te hoge bloeddruk kan een verlaging van de bloeddruk natuurlijk ook problemen veroorzaken. Kortom, reden genoeg om bij een aantal patiënten regelmatig wat aandacht te besteden aan een controle van de bloeddruk.
Dierenarts Ilse Claassen meet de bloeddruk bij een kater die onder narcose is. Uiteraard kunnen we ook bloeddruk meten bij een wakker dier, dit neemt wel wat tijd in beslag, dus doen we dat op afspraak.
Omdat afwijkingen aan de bloeddruk bij mensen een veel besproken en wel bekend onderwerp is, zullen de meesten de medische termen voor een te hoge bloeddruk en een te lage bloeddruk wel kennen. Voor de volledigheid noemen we ze toch even: ‘hypertensie’ is de officiële term voor een te hoge bloeddruk, ‘hypotensie’ is de officiële term voor een te lage bloeddruk en ‘normotensie’ is de officiële term voor een normale bloeddruk.
Bij mensen wordt altijd gesproken over een ‘bovendruk’ een ‘onderdruk’. Deze termen worden in de medische wereld ook wel aangeduid met respectievelijk ‘systolische bloeddruk’ en ‘diastolische bloeddruk’. De systolische bloeddruk (of bovendruk) is de bloeddruk op het moment dat het hart samentrekt en dus het bloed het lichaam in pompt. De diastolische bloeddruk (of onderdruk) is de bloeddruk op het moment dat het hart ontspant en zich weer vult met bloed dat terugkeert uit het lichaam.
In onze kliniek gebruiken we de Doppler methode, waardoor we alleen de systolische bloeddruk (of bovendruk) meten. De beweging van de bloedstroom wordt hoorbaar gemaakt door het uitzenden en terugkaatsen van ultrasone geluidsgolven. De geluidsgolven worden uitgezonden en weer opgevangen door een zogenaamde transducer. De frequentie van de teruggekaatste geluidsgolven verandert op het moment dat het bloed onze transducer passeert (denk maar aan het effect van een ambulance die je voorbijrijdt met een loeiende sirene, je hoort dan de toon van de sirene duidelijk veranderen in het voorbijgaan). Deze verandering in frequentie wordt omgezet in een hoorbaar signaal.
Door nu de bloedstroom tijdelijk tegen te gaan (opblazen van de band om de poot of ‘cuff’) verdwijnt het signaal (er is immers geen beweging), vervolgens laten we de cuff geleidelijk aan leeglopen. Bij een bepaalde druk in de cuff, begint het bloed weer te stromen en horen we dus (ten gevolge van het Doppler effect) een signaal. De druk die op dat moment wordt afgelezen is de systolische bloeddruk (of bovendruk).
Bij mensen geschiedt de bloeddrukmeting aan de arm, bij honden en katten wordt de bloeddrukmeting vergelijkbaar uitgevoerd aan de voorpoot. Een alternatief kan de staart zijn, maar de metingen aan de voorpoot zijn betrouwbaarder (dichter bij het hart).
Het is van belang dat de hond of kat rustig wordt benaderd en dat de eigenaar hem of haar zoveel mogelijk op het gemak stelt. Stress heeft, net als bij mensen invloed op de hoogte van de bloeddruk. Omdat schrikreacties (bijvoorbeeld op geluiden uit de omgeving) een snelle verandering in de bloeddruk kunnen veroorzaken, wordt altijd het gemiddelde van een aantal metingen genomen.
Normaalwaarden
Voor de hond is de normale systolische bloeddruk ongeveer 135 mm Hg. Er zijn wel rasverschillen. Zo blijkt de systolische bloeddruk bij de Labrador Retriever en Golden Retriever van nature wat lager te liggen dan dit gemiddelde (rond de 120 mm Hg) en de systolische bloeddruk van windhonden wat hoger te liggen dan dit gemiddelde (rond de 145 mm Hg).
Voor de kat is de normale systolische bloeddruk ook ongeveer 135 mm Hg.
We spreken bij zowel de hond als de kat van een milde hypertensie bij waarden tussen de 150 – 160 mm Hg. Tussen 160 – 180 mm Hg is sprake van een matige hypertensie. Ernstige hypertensie is gedefinieerd bij waarden boven de 180 mm Hg, meestal zien we dan ook pas problemen ontstaan bij waarden van 175 mm Hg of hoger.
Waarom en wanneer bloeddruk meten?
Zoals gezegd in de inleiding zijn er verschillende ziekten die tot een afwijkende bloeddruk kunnen leiden. Als we weten dat een hond of kat zo’n ziekte heeft, dan is het dus verstandig om de bloeddruk te controleren. Een afwijkende bloeddruk of een verandering in de bloeddruk ten opzichte van de normale bloeddruk van het dier kan ons echter ook op het spoor brengen van zo’n ziekte!
De meeste ziekten die gepaard gaan met een verhoging van de bloeddruk zijn de zogenaamde ouderdomskwalen. Het zijn dus ziekten die gemiddeld genomen vaker worden gezien bij het oudere dier. We moeten hierbij denken aan nierfalen (hond en kat), hyperthyreoïdie (kat), hartfalen (hond en kat) en de ziekte van Cushing (voornamelijk hond) en suikerziekte (voornamelijk kat, maar ook hond).
Bij de zogenaamde senioren (grote hond boven de zeven jaar, kleine hond boven de tien jaar en kat boven de 12 jaar) kan het dus zeer zinvol zijn om één tot twee keer per jaar de bloeddruk te laten meten. Bij dieren die symptomen vertonen die zouden kunnen passen bij één van bovengenoemde aandoeningen is het meten van de bloeddruk sowieso nuttig, ongeacht de leeftijd.
Ziekten die gepaard gaan met een te lage bloeddruk zijn bijvoorbeeld de ziekte van Addison, ernstige uitdroging, shock (ten gevolge van ernstig bloedverlies, trauma, etc.), hartfalen of een hypothyreoïdie. Maar ook veel narcosemiddelen en sommige medicijnen kunnen een te lage bloeddruk veroorzaken.
Bij welke patiënten is het zinvol om de bloeddruk te meten?
- Dieren waarbij één van bovengenoemde aandoeningen is geconstateerd
- Dieren met klachten van veel plassen/veel drinken (pu/pd)
- Dieren met plotseling zichtverlies
- Dieren met verkleuringen in de iris van het oog
- Dieren die vermageren ondanks goede eetlust
- Dieren met een verminderd uithoudingsvermogen
- Dieren met onbegrepen zwakte/slapte
- Dieren met uitdrogingsverschijnselen
- Dieren met een afwijkende perifere doorbloeding
- Dieren voor een algehele narcose
- Dieren tijdens een algehele narcose
- Dieren met (ernstig) bloedverlies
- Dieren na ernstig trauma (val van grote hoogte, aanrijding, ernstig bijttrauma)
- Dieren die (langdurig) infuus krijgen
- Dieren die medicijnen krijgen die de bloeddruk kunnen beïnvloeden: ACE-remmers, furosemide (plastabletten), beta blokkers, calcium antagonisten, corticosteroïden